Skip to content

Thema: Grond

Lichtpuntje: Hertog Jan III van Brabant

door: Ed van Hees

Het bestuur van Hertog Jan III van Brabant

Als Jan III in 1312 het hertogdom Brabant erft van zijn vader Hertog Jan II, zijn veel gebieden nog in handen van lokale landheren, vaak al vanaf de middeleeuwen. Jan III, hertog van 1312 tot 1355, legt er zich op toe zijn gezag in het hertogdom te versterken en lokale heren te verzwakken of uit te kopen. Sommige historici denken dat de grote heerlijkheid Hilvarenbeek, die zich uitstrekt van de Mierden tot de heerlijkheid Goirle en Tilburg, in 1328 ontstaan is. In dat jaar wordt de heerlijkheid Hilvarenbeek voor de eerste keer vermeld in oude aktes. Anderen denken dat dat al ruim een eeuw eerder was.

In 1328 is de hertog voor de helft eigenaar van Hilvarenbeek en de prins-bisschop van Luik is ook voor de helft eigenaar. Dat gedeelde heerschap is blijven bestaan tot het einde van het hertogdom. De hertog heeft zijn helft nooit uitbesteed aan een leenman. Zo komt het dat het gehucht de Biest nooit een leenheer gehad heeft en een soort van vrijheid genoot onder de hertog, die zich niet actief met het gehucht bemoeide. Dat gold ook voor de Westerwijk, dat in eerdere eeuwen is afgesplitst van de Oosterwijk (Oisterwijk in de oude spelling).

Hertog Jan III zette het beleid van zijn voorgangers voort, dat er opgericht was het hertogdom te versterken en de onderdanen relatieve vrijheid te geven en de bestaansmogelijkheden te versterken. Zo kregen zij het recht om voor hun woningen langs de wegen die eigendom van de hertog waren bomen te planten, waarmee woningen en stallen gebouwd konden worden. Hierdoor zijn de met bomen omzoomde “Brabantse dreven” ontstaan, die zo typerend zijn voor het Brabantse landschap. Voor het gebruik van het hout moest wel houtcijns betaald worden aan de hertog, een soort belasting.

Hertog Jan III en de Biest

Zeer belangrijk voor de bewoners van de Biest en omgeving, veelal eenvoudige boeren, was dat veel dorpen en gehuchten het recht kregen om de onontgonnen “woeste gronden” – meest heidegronden – te gebruiken voor het houden van schapen en het afsnijden van heide voor het dekken van de lemen huizen en voor bodembedekking in de stal in de winter, en het delven van turf als brandstof voor het haardvuur. Voor dat recht moest een kleine som ineens en een jaarlijkse cijns betaald worden. De heerlijkheid Hilvarenbeek verkreeg in 1331 een groot gebied woeste gronden ten noorden van het dorp onder Tilburg en Goirle, waarbinnen een gehucht gelegen is dat Groot Westerwijk werd genoemd. Drie jaar eerder, in 1328, verkregen de inwoners van het kleine gehucht de Biest de rechten op een grondgebied tussen de grens van Diessen in het zuiden en de Veldbraak in het noorden, en tussen de grens met Moergestel in het oosten en de Voort in het westen, totaal meer dan 800 hectaren. Daarbinnen ligt een stuk van de Westerwijk, dat sindsdien wordt aangeduid als Klein Westerwijk.

Back To Top